De Zaanse vogelnaam haaijong ‘roerdomp’ (Botaurus stellaris)


heijong, haaijong, […] Zekere vogel. Roerdomp. Thans bijna verouderd. || 1743 den 2 May [vond ik] 15 eyeren, 9 wilde eents, 4 koet, 2 hayjongs eyeren […]; 11 dito [11-05-1743], 19 eyeren, 17 koet, 2 hayjongs […].


Heijong, haaijong is een obscuur heteroniem van roerdomp, dat bij mijn weten buiten de Zaanstreek niet is aangetroffen. “Thans bijna verouderd”, schreef de Leidse lexicograaf en geboren gladoor Gerrit Jacob Boekenoogen in 1897. Inmiddels al lang compleet verouderd, en voor zover ik weet bestaat er geen Zaans dialectwoord meer voor de roerdomp.
Boekenoogen had het woord opgedoken in een 18e-eeuws handschrift uit het archief van Wormer, wat erop duidt dat de bewuste roerdompeieren gevonden waren in het Wormer- en Jisperveld en het woord haaijong in ieder geval in het noordoosten van de Zaanstreek gebezigd werd. Helaas geeft hij geen verklaring voor de vogelnaam. Blok & Ter Stege, die het woord direct of indirect ontleend zullen hebben aan Boekenoogens idioticon, schrijven dat het mogelijk een klanknabootsing is. Dat is best mogelijk; Twents ieperon is ook klanknabootsend.¹ Nogal speculatief zou je hieraan kunnen toevoegen dat de klanknabootsing volksetymologisch vervormd kan zijn onder invloed van Zaans heid ‘heide’, dan uitgesproken als /haai/² en met de betekenis ‘wildernis’³ (verwijzend naar de biotoop van de roerdomp: rietland, rietmoeras), en, onder invloed van de /j/ van /haaj/, het zelfstandig naamwoord jong, zodat de vogelnaam niet meer werd opgevat als weergave van de roep, maar werd begrepen als ‘heidejong’, als ‘kind (bewoner) van het moeras’.




Roerdomp, al eeuwenlang de gangbare Nederlandse benaming voor Botaurus stellaris, komt oorspronkelijk uit het Duits. Dankzij 16e-eeuwse Bijbelvertalingen en met name de 17e-eeuwse Statenvertaling, waarin de roerdomp onder de naam ‘roerdomp’ voorkomt als een van de vele ‘onreine’ vogelsoorten waarvan consumptie krachtens oudtestamentische spijswetten verboden is (Lev. 11:18, Deut. 14:17), heeft het oude namen als butoor en putoor, pitoor verdrongen.
Reeds in Nederlandsche vogelen wordt de Duitse oorsprong van het woord aangehaald:

Het van de Saxen overgenomen woord Roerdomp en Roertrompe betekent de Ardea Stellaris, en deeze vogel draegt dien naem, omdat hy in het Roer, d.i. Riet, zyne woonstêe heeft, en aldaer een geluid maekt als kwam het uit een blaeshoorn. […] In sommige streeken onzes Lands noemt men den vogel ook wel Butoor; het welk van den naem Bōotaurus schynt overgenomen en vervolgends, by verbasteringe, ook in Pitoor, gelyk veelen spreeken, verwandeld te zijn.




Jacob van Maerlant zegt in Der naturen bloeme dat de Nederlandse (‘Dietse’) naam van de roerdomp ‘butor’ is.

Butorius, als ic hore lesen,
Mach butor in Dietsche wesen.
Hals ende been heeft hi lanc,
Den bec scarp ende sere stranc.
Na daerde sijn sine plumen ghedaen.
In marassce wil hi gaen:
Daer staet hi stille in der ghebare
Als of hi doet of een steen ware,
Ende hevet getrect in sinen hals,
Als een dief fel ende valsch,
Ende al omme vissche te begaen,
Dier hi vele pleghet te vaen.
Als hi hem bevoelt int strec,
Staet hi stille ende hout den bec,
Die scaerp es, ter staerke dan;
Ende alsen nemen waent die man,
Steect hine daer hine mach gheraken.
Die havec die moet oec smaken
Somwile sine sware steke,
Als hine vaet onwiseleke.
Ende, ghevenijnde diere
Eet hi wel, dits sijn maniere.
In lentin maect hi een luut
In broeken, daer hi staet int cruut,
Met sinen becke int water claer,
Als of et een donre waer.
Sere wel riect hi te viere:
Heren spise eist, want hi es diere.
Medicine es alle sijn smout,
Bedi es dattet menich hout.




1 Zie onderstaande link.
2 Vgl. Heidgracht /haaigracht/.
3 In de middeleeuwen was de gewone betekenis van heide ‘de onbebouwde, onbewoonde vlakte; het (open, vrije) veld’ (WNT). Een vergelijkbare betekenis had Zaans willis ‘wildernis’.


Referenties
Cornelius Nozeman, Nederlandsche vogelen, deel 1, 1770, p. 75.
G.J. Boekenoogen, De Zaansche volkstaal, 1897, lemma’s heid, Heidgracht, heijong, haaijong, heijongsei, haaijongsei en Willis.
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT), lemma heide (gepubliceerd in 1902).
Etymologisch woordenboek van het Nederlands (EWN) 3: Ke-R, 2007, lemma roerdomp.
Henk Blok & Herman ter Stege, De Nederlandse vogelnamen en hun betekenis, 4e ed. 2008, lemma roerdomp.



» Twents ieperon ‘roerdomp’.
» De loeiende en de blaffende butoor.
» De butor, exquis gevogelte.
» Zaans blauwe mieuw ‘zwarte stern’.
» Zaans grutter ‘grutto’.
» Zaans stiksteert ‘visdief’.
» De Zaanse veldnaam Lepelkooien.
» Molen De Bonte Kieft.
» Molen De Grauwe Kieft.
» Molen De Poelsnip.
» Molen De Schijtjager.
» index

» Etymologiebank: lemma roerdomp.
» Vogelbescherming Nederland: de roerdomp.


Geplaatst op 4 december 2020, het laatst gewijzigd op 13 januari 2021.

© de 5e Verdieping 2020-2021