Zaans grut, grutter ‘grutto’


Het leek zo eenvoudig, de Zaanse naam voor de grutto.
Altijd gedacht dat het grutter was – punt. Al sinds jaar en dag. Zo heette het tijdschrift van de Vogelbeschermingswacht Zaanstreek; ook is het de eerste naam van het rijtje volksnamen dat de Zaankanters Nol Binsbergen en D. (Dirk) Mooy opsommen in hun vermaarde vooroorlogse vogelgids Zien is kennen!.

Grutter, Marel, Oeversnip, Griet, Werp, Skrier.

Bij Boekenoogen (1897) ontbreekt de vogelnaam grutter echter. Weliswaar heeft zijn idioticon een lemma grutter, maar dat heeft als betekenis niet ‘grutto’, maar ‘grutto-ei’! Of zoals Boekenoogen zelf zegt: grutte-ei. Bij hem is de enige Zaanse naam voor de grutto grut.

Grut lijkt op griet (1e attestatie 1717)
Griet zal een verkorting zijn van grieto (1e attestatie 1647)², grut van grutto (1e attestatie 1767). Grieto en grutto zijn zuivere onomatopeeën, net als gritto, de oudste van de drie, d.w.z. de variant die tot op heden ‘de oudste papieren heeft’ (1e attestatie ± 1636)

Grutto is dus 120 à 130 jaar later geattesteerd dan gritto en grieto. Grutto was tegen die tijd al ingeburgerd, want in 1770 noemt Cornelius Nozeman grutto “den by ons gewoonen naem”.




speculatie

Dat Boekenoogen wel grutter ‘grutto-ei’ heeft opgenomen maakt het minder waarschijnlijk dat hij grutter in de betekenis ‘grutto’ over het hoofd heeft gezien. Is die betekenis dan pas aan het begin van de 20e eeuw ontstaan? En heeft hierbij Zaans grutten ‘wroeten in de modder’ een rol gespeeld? Dan laat grutter zich lezen als een nomen agentis.




Drie citaten over de grutto uit het werk van Nol Binsbergen (1908-1945):

In paar- en broedtijd vliegen ze hoog in de lucht rond, gooien zich dan van de eene zij op de andere en roepen snel: „wíéto-wíéto-wíéto…”, dikwijls overgaand in een veel langzamer „grútto-grútto…”
(Zien is kennen!, 1937)

De grutto staat evenals de tureluur gaarne op verheven plaatsen in het veld en in de duinstreek, waar deze vogel ook nog in enkele paartjes broedt, zag ik het mannetje zelfs hoog in de boomen op wacht staan, terwijl het wijfje op de vier eieren tusschen de kruipwilgen zat.
(Vogels van weide en rietland, 1937)

[…] ze houden van drassige weide, waar ze met den langen snippensnavel gemakkelijk naar voedsel kunnen „boren”. Nergens in Nederland [± 1940] broeden ze dan ook ik zoo grooten getale als in het moerassig veenland van de Zaanstreek ten Noorden van Amsterdam, ’t veel besproken Twiskeland, dat helaas binnenkort ingepolderd zal worden.
(Uit Neerlands vogelleven, 1941)




1 Griet is bekend van de weerspreuk In mei leggen alle vogels een ei, behalve de koekoek en de griet, die leggen in de meimaand niet.
2 Jaartallen ontleend aan Eigenhuis, 2004.
3 Attestatie in het Hollandse manuscript Jacht-Bedryff, waarin de grutto wordt behandeld onder de namen maerel en gritto. Marel is een dialectnaam uit het kustgebied van Noord-Holland (o.a. Kennemerland en Texel).


Referenties
[anoniem] Jacht-Bedryff; naar het handschrift in de Koninklijke Bibliotheek te ’s-Gravenhage [± 1636], bewerkt door A.E.H. Swaen, 1948, p. 66.
Cornelius Nozeman, Nederlandsche vogelen, deel 1, 1770, p. 53.
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT), lemma’s grietIV, gruttenII en grutto (gepubliceerd in 1893 resp. 1895).
G.J. Boekenoogen, De Zaansche volkstaal, 1897, lemma’s grut, grutte-ei en grutter.
Nol Binsbergen & D. Mooy, Zien is kennen!, 1e druk 1937, p. 150.
Nol Binsbergen, Vogels van weide en rietland, 1937, p. 30.
  –  Uit Neerlands vogelleven, 1941, p. 131.
Martien Roos, ‘Oud Zaans voor vogelaars 2’, De Grutter 12(5/6):63-66, 1988, p. 65.
Henk Blok & Herman ter Stege, De Nederlandse vogelnamen en hun betekenis, 1995, lemma grutto.
K.J. Eigenhuis, Verklarend en etymologisch woordenboek van de Nederlandse vogelnamen, 2004.
Etymologisch woordenboek van het Nederlands (EWN) 2: F-Ka, 2005, lemma grutto.



» Molen De Poelsnip.
» Zaans blauwe mieuw ‘zwarte stern’.
» Zaans haaijong ‘roerdomp’.
» Zaans stiksteert ‘visdief’.
» Maartens vogels.
» index


Geplaatst op 2 februari 2021.

© de 5e Verdieping 2021