“Ik stap dus meteen op de fiets en peddel linksom langs het ovale plein naar hun huis.”

WO II: Gerard Dogger op het Sweelinckplein


Als ik zin heb om naar mijn werk te lopen en ik neem de kortste weg, dan ga ik via het Sweelinckplein. Het is een groot, ongeveer oost-west lopend, lensvormig fin-de-siècleplein in de Haagse wijk Duinoord, bestaande uit een plantsoen dat geheel wordt omzoomd door een straat die eveneens Sweelinckplein heet.

Onlangs is het plein voor mij een plaats met een geschiedenis geworden, toen ik las dat de verzetsman Gerard Dogger (1919-1985) er in 1941 heeft gewoond. Het staat beschreven in zijn “persoonlijk oorlogsrelaas” dat verscheen in 1979 onder de wat poëtische titel De vierkante maan. Het boek heeft ook wel iets weg van een roman vanwege de vele dialogen en de soms filosofische bespiegelingen. Maar het is in de eerste plaats het verhaal van een jongeman, begin 20 nog, die tijdens de oorlog bewonderenswaardige keuzes maakte en zich ondanks alles staande hield.

Ten tijde van de Duitse inval was Gerard Dogger tweedejaars adelborst, marineofficier in opleiding. Hij studeerde aan het Koninklijk Instituut voor de Marine (KIM) in Den Helder. Ongeveer de helft van zijn studiegenoten wist in die meidagen weg te komen naar Engeland, maar het groepje van Dogger kreeg geen toestemming van hun superieuren om met een marinesloep de overtocht te maken. Hij ging weer bij zijn ouders wonen in Amsterdam en werd voorzitter van de CCA, de Contact Commissie Adelborsten. De tegenhanger van de CCA was de CCC: de Contact Commissie Cadetten voor aankomend landmachtofficieren.

Al vroeg ging Dogger in het verzet. Hij kwam in contact met jhr. Joan Schimmelpenninck (1887-1943), een aimabele, welgestelde wijnhandelaar – vijftiger, vrijgezel, bourgondiër – die woonde in Den Haag, op de eerste etage van het statige pand Alexanderstraat 12. Onder de schuilnaam ‘oom Alexander’ had hij een verzetsgroep opgezet die wel wordt aangeduid als ‘de groep-Schimmelpenninck’ en wordt omschreven als een verzetsnetwerk met de CCA en CCC als kern.¹ Zijn groep zou spoedig opgaan in de Ordedienst.

De Ordedienst hield zich onder meer bezig met spionage en sabotage en probeerde zich te bewapenen. Het was een hiërarchische organisatie met in de geledingen veel oud-strijders en reservisten, adelborsten en cadetten. In de periode volgend op de bevrijding, als een machtsvacuüm werd verwacht, zou de OD optreden als de paramilitaire ordedienst van het voorlopige bewind. Sommige OD’ers verwachtten die zomer (1941!) al een Engelse invasie en dan moest de OD paraat staan om hand-en-spandiensten te verlenen.

Dogger verhuisde naar Den Haag onder het mom dat hij rechten wilde gaan studeren. Daarvoor was destijds kennis van het Grieks en Latijn vereist. Dogger, die een hbs-opleiding had, ging in Den Haag zogenaamd lessen volgen bij een privédocent om staatsexamen klassieke talen te kunnen doen. In werkelijkheid stortte hij zich volledig op het ondergrondse werk.

In Den Haag vind ik een pension op het Sweelinckplein; 53 gulden per maand voor een kamer op zolder, vier hoog, inclusief kost. Mijn kostjuffrouw is geheel opgebouwd uit bollen: een klein rond hoofdje met een vriendelijk rond gezicht en het haar in een dikke knot achterop gespeld. Het volborstige, kogelronde lichaam rust op zeer kromme, korte beentjes en overal gaat zij vergezeld van een heel dik tekkeltje op kleine, door zijn gewicht verbogen pootjes. Ik besluit om haar Bolle Bet te noemen, hetgeen nauwelijks vindingrijk is want ze heet Bertha. Ze is weduwe en Mevrouw, zoals in Den Haag gebruikelijk.

Het huisnummer van zijn pension vermeldt Dogger niet, maar volgens Becker & Becker was het nr. 34.¹

Dogger werd aangesteld als Schimmelpennincks adjudant. Hij reisde door het land om het contact te onderhouden met de chef-staf in Bussum, de gewestelijk commandanten en met adviseur jhr. De Jonge, oud-gouverneur van Nederlands-Indië die woonde op een landgoed aan de IJssel in Gelderland (met de trein naar Zutphen, dan op een huurfiets naar Voorst).

Op 28 augustus 1941 werd Dogger opgebeld door mevrouw Bommezijn-de Rochemont, de moeder van een adelborst, die hem dringend verzocht te komen. De familie Bommezijn woonde aan het andere eind van het Sweelinckplein, hoek 1e Sweelinckstraat, een paar honderd meter verderop. “Ik stap dus meteen op de fiets en peddel linksom langs het ovale plein naar hun huis.” Mevrouw Bommezijn zei dat er zojuist “twee rare mannen”, politieagenten, bij haar aan de deur waren geweest die Dogger wilden spreken; ze verkeerden in de veronderstelling dat het Doggers woonadres was.

Toen Dogger langs de andere kant van het plein terugfietste, zag hij voor zijn pension een politieauto staan en hij besloot linksaf te slaan, de 2e Sweelinckstraat in, weg van het Sweelinckplein. De volgende avond, schrijft Dogger, stond er een opsporingsbericht in de krant. Hij werd verdacht van betrokkenheid bij de Delftse moordzaak, de liquidatie van een verrader in de Schoemaker-Mekel-groep door twee Delftse studenten. Voor inlichtingen die leidden tot de opsporing van de daders werd een beloning van 5000 gulden uitgeloofd.
Dogger moest onmiddellijk onderduiken.

Hij liet zijn pensionkamer ontruimen en betrok de logeerkamer van Schimmelpenninck. “Hier kun je net zo goed onderduiken als waar dan ook”, meende de jonkheer. Maar tweeënhalve maand later, op 13 november, werd Schimmelpenninck door twee Nederlandse rechercheurs van de Sicherheitspolizei, de politieke recherche, van zijn bed gelicht en meegenomen voor verhoor; hij zou nooit meer vrijkomen. Dat er ook nog een onderduiker in de woning was, wisten ze niet. Zodra de agenten met hun arrestant weg waren, ging Dogger naar zolder, vulde een koffer met revolvers en documenten die daar waren verstopt en verliet het huis. Er volgde een rusteloze, stressvolle periode waarin hij van onderduikadres naar onderduikadres zwierf.

Op 28 november² stond Peter Tazelaar opeens voor zijn neus. Tazelaar was een jaargenoot-adelborst die ook voor ‘oom Alexander’ had gewerkt, maar net als Erik Hazelhoff Roelfzema op 30 juni was uitgevaren op een Zwitsers vrachtschip en uiteindelijk Londen had bereikt. Op 23 november, om 4.30 uur,³ was hij door Hazelhoff en Chris Krediet vanaf een Engelse motor gun boat afgezet op het Scheveningse strand.

‘Mijn opdracht is twee mensen overmorgennacht bij de tweede golfwering benoorden de wandelpier af te leveren,’ legt Peter ons uit. Een van die twee heet Wiardi Beckman, een politicus van de SDAP die volkomen bereid is. Maar met de andere, een militair, heeft hij moeite. Die wil niet.

Gerard Dogger kreeg van generaal Roëll, de officiële bevelhebber van de Ordedienst die ook in Den Haag woonde, toestemming om de plaats van de onwillige militair in te nemen en bereidde zich voor om door de groep-Hazelhoff te worden opgepikt. De ‘ophaaloperatie’ zou echter uitdraaien op een vruchteloze en bijzonder frustrerende aangelegenheid.

 

 

1 Becker & Becker, p. 118 resp. 120.
2 Laurentius, p. 97.
3 Het hol van de ratelslang, p. 147.

 

Referenties
Erik Hazelhoff Roelfzema, Het hol van de ratelslang, 1970, p. 85 en 147.
Gerard Dogger, De vierkante maan; een persoonlijk oorlogsrelaas, 1979, p. 33-34, 41-45, 68, 78, 92-94 en 107.
Victor Laurentius, De grote Tazelaar; ridder & rebel, 2009, p. 97, 101, 103.
Frans & Tamara Becker, Op verzoek van Hare Majesteit; de oorlog van Wiardi Beckman, 2020, p. 118, 120, 123 en 247.



» WO II: Den Dolaard in Engeland.
» WO II: De einzelgänger Gerbrandy.
» WO II: Hongeroedeem in Kamp Amersfoort.
» WO II: De dood van Salomon Rodrigues de Miranda.
» WO II: Mei 1940, geen wagneriaans weer.
» WO II: Onder vijandelijk vuur in een boomtop.
» index

» Wikipedia: lemma Gerard Dogger.
» Wikipedia: lemma Johan Schimmelpenninck.
» Wikipedia: lemma Ordedienst.


Geplaatst op 12 oktober 2024, gewijzigd op 16 oktober 2024.

© de 5e Verdieping 2024