2 obsolete vogelonomatopeeën

Diek en kroet

in De Zaansche volkstaal


De lexicograaf Gerrit Jacob Boekenoogen heeft in De Zaansche volkstaal (1897) verschillende vogelnamen opgenomen, waaronder diek en kroet. Beide namen zijn inmiddels allang verouderd, en wat in Boekenoogens tijd hun status was, is onduidelijk. Bij het lemma heijong, haaijong ‘roerdomp’ schrijft hij “Thans bijna verouderd”, maar bij diek en kroet ontbreekt dergelijke informatie. Via De Zaansche volkstaal hebben beide woorden hun weg gevonden naar het Woordenboek der Nederlandsche Taal, waarvan Boekenoogen tot aan zijn dood in 1930 een der redacteuren was. In de elektronische Dikke Van Dale zijn diek en kroet gelabeld als ‘regionaal’, maar niet als ‘verouderd’.


diek Zekere watervogel. Pluvier. || Hoor die dieken ers schreeuwen! – Evenzoo elders in N.-Holl. || Verwachte somer soet, die ’t swaer hart kan vermaken, u ken ick an u lof, an Oyvaer, Dieck en Kieft, BREDERO, Werken 3, 320.


In het WNT wordt de vogelnaam diek ‘gewestelijk’ genoemd, met name als naam voor de goudplevier (Pluvialis apricaria). Volgens Van Dale Etymologisch woordenboek is diek “mogelijk” klanknabootsend gevormd. Diek past inderdaad wel enigszins bij de melancholieke (vlucht)roep van de goudplevier, die in de ANWB-vogelgids wordt omschreven als “klaaglijk fluitend puu of tuu”.¹


kroet Ook rietkroet. Zekere kleine wilde eend, die in rietachtige streken verblijf houdt, Lat. Anas crecea [crecca] (SCHLEGEL, De Vogels 211). – Evenzoo elders in N.-Holl. – Vgl. kroetei.


Anas crecca, oftewel de wintertaling.
Kun je bij diek nog enigszins twijfelen aan het klanknabootsende karakter van het woord, bij de vogelnaam kroet is er geen voorbehoud: “klanknabootsend gevormd” vermeldt Van Dale Etymologisch woordenboek stellig. De Zaanse vogelaar Martien Roos veronderstelde terecht dat de naam is gevormd naar de (balts)roep van het woerdje, een roep die m’n oude Petersons vogelgids omschrijft als “krrit of kruut”² (kruut was, in mijn beleving althans, inderdaad nog ‘klanknabootsender’ geweest dan kroet).

De wintertaling is ons kleinste eendje, hij is nog eens een paar centimeter kleiner dan de zomertaling (Anas querquedula)
De zomertaling is een typische zomergast; hij overwintert in tropisch Afrika. De wíntertaling is daarentegen geen uitgesproken wíntergast, al is hij in het winterhalfjaar wel talrijker dan in het zomerhalfjaar. Hij broedt hier zelfs, zoals ook blijkt uit het lemma kroetei ‘ei van een kroet’ in Boekenoogens idioticon.

De Zaanse kroet is trouwens weer een andere kroet dan de kroet van Toon Hermans. Die riep immers geen ‘kruut’, maar ‘poelifinario’!




1 Boekenoogen vermeldt ook duuk. Dat is echter geen variant van diek ‘plevier’, maar een lokale, Krommenieër variant van Zaans tuuk ‘tureluur’.
2 Vgl. de officiële Zweedse naam kricka (Deens krikand, Noors krikkand, Duits Krickente), niet te verwarren met Nederlands krakeend (Mareca strepera).
3 Frans sarcelle d’hiver ‘wintertaling’, sarcelle d’été ‘zomertaling’.


Referenties
G.J. Boekenoogen, De Zaansche volkstaal, 1897, lemma‘s diek, kroet, kroetei, rietkroet en tuuk.
Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), lemma’s diek en kroet (gepubliceerd in 1911 resp. 1907).
Martien Roos, ‘Oud-Zaans voor vogelaars’, De Grutter 10(3):57-58, 1986, p. 58.
  –  ‘Oud-Zaans voor vogelaars: deel III (tevens slot)’, De Grutter 13(1):4-6, 1989, p. 5.
P.A.F. van Veen & N. van der Sijs, Van Dale Etymologisch woordenboek, 2e druk 1997, lemma’s diek en kroet.



» Zaans blauwe mieuw ‘zwarte stern’.
» Zaans grutter ‘grutto’.
» Zaans haaijong ‘roerdomp’.
» Zaans stiksteert ‘visdief’.
» Houtzaagmolen De Grauwe Kieft.
» index


Geplaatst op 20 april 2022.

© de 5e Verdieping 2022