26 Mei - 2 Juni excursie Texel

Thijsse schiet een kluit

waadvogel met een wipsnavel


In de meivakantie van 1894 bezocht Jac. P. Thijsse samen met zijn vriend Paul Steenhuizen het vogeleiland Texel. Steenhuizen, preparateur bij Artis, ging er nesten en eieren van steltlopers verzamelen voor een nieuw diorama.¹ Daarin hoorden ook opgezette vogels, ook die moesten worden ‘verzameld’, en Steenhuizen had daarom zijn jachtgeweer meegebracht. Twee jaar later deed Thijsse in het tijdschrift De Levende Natuur uitgebreid verslag van deze ‘week in een vogelparadijs’.
Gedurende het hiernavolgende citaat is Steenhuizen zelf druk doende met het uitgraven van een leeuweriknest. Hij heeft Thijsse gevraagd om ondertussen het geweer te hanteren.

Ik liet me natuurlijk geen tweemaal noodigen en toog welgemoed met mijn dubbelloop naar een plas, tamelijk benieuwd, hoe dat af zou loopen, want ik had tot nog toe mijn meeste vogels ‘geschoten’ door de binocle. Ik was nog niet ver gegaan, of er vlogen eenige witte vogels op, iets grooter en slanker dan kievieten met lange leigrauwe pooten en een dunne omhoog gekromden snavel. ‘Kluut, kluut, kluut’ riepen ze kort en luid, terwijl ze met vlugge vleugelslagen omhoog wiekten. Er waren zwarte streepen op de vleugels, en aan de kop was ook zwart. Schuw waren ze in ’t geheel niet – integendeel. Een kwam er recht op me af, niet in volle vaart, maar met kleine rukjes alsof hij zich de tijd wilde gunnen om me eens goed op te nemen. Zijn ‘kluut, kluut, kluut’, ook, klonk vragend.
  Het was een dood gemakkelijk schot, een kind had hem kunnen raken. Hij stortte dan ook ineens, als door de bliksem getroffen, neder, de prachtige vogel, en geen bloedvlek ontsierde het smetteloos wit van zijn veeren. Steenhuizen was zoo beleefd, te applaudisseeren en ik was blij dat hij goedgekeurd werd voor de verzameling, zoodat er vooreerst geen kluiten meer behoefden geschoten te worden.

(Je kunt je goed voorstellen dat er lezers waren die bij deze passage de wenkbrauwen fronsten!)²

Thijsse schrijft kluiten in plaats van kluten.
Kluit was geen dialect; dialect was juist kluut.
Het EWN zegt hierover:

“Door de Vroegnieuwnederlandse diftongering van /uu/ maar /ui/ is uit een niet-geattesteerd *cluut de vorm kluit ontstaan. Pas in de 20e eeuw werd door enkele invloedrijke vogelkenners (o.a. J.P. Thijsse en J. Drijver) de beter bij de kluutroep aansluitende vorm kluut heringevoerd.

In de loop van de 16e en 17e eeuw diftongeerde de monoftong (eenklank) /uu/ tot de diftong (tweeklank) /ui/. Zo veranderde /kluut/ in /kluit/. Maar zoals /huus/ niet óveral veranderde in /huis/, veranderde /kluut/ niet óveral in /kluit/. Niet op Texel bijvoorbeeld; daar bleef de vogel /kluut/ heten.³

Thijsse in 1896:

Waarom die prachtige, slanke, vlugge vogel de logge naam van ‘kluit’ draagt? Wel, hij noemt zichzelf kluut. De Texelaars noemen hem dus ook zoo, maar omdat die in plaats van huis, huus en voor buiten, buuiti zeggen, meenen de boeken, dat de vogel ook kluit moest zeggen, om goed Hollandsch te spreken.

Thijsse in 1904:

Meestal nestelen ze gezellig [bij elkaar, in een kolonie], soms wel twintig nesten per Hektare, en als je nu het broedgebied betreedt, dan gaan de vogels al roepend de lucht in. Schoksgewijs vliegen ze rond en ze roepen kort en helder: ‘kluut, kluut’, een geluid, waaraan ze hun naam te danken hebben, maar die is ongelukkigerwijze om zoo te zeggen in de beschaafde schrijftaal overgebracht. Wij hebben in ons landje heel wat te stellen met die beschaafde schrijftaal! Als ik op Texel ben, spreek ik natuurlijk altijd van ‘kluut’ en de meeste van mijn vrienden doen dat ook, want we kunnen met geen mogelijkheid dien eleganten vogel zoo’n loggen naam geven.

Een van die vrienden was Jan Drijver (1886-1963), een Texelaar die een van de drijvende krachten van Natuurmonumenten zou worden.

In plaats van te schrijven dat Thijsse c.s. de oude vorm heringevoerd hebben, had men ook kunnen schrijven dat dankzij hen de Texelse naam kluut de officiële Nederlandse vogelnaam geworden is.


Dirk Glandorf




1 Een diorama bestaat uit een verzameling opgezette dieren, uitgestald in een decor van hun natuurlijke habitat.
2 Thijsse was geen dogmaticus, maar een pragmaticus: het (educatieve) doel heiligde het middel.
3 Zie Dialectatlas v.h. Nederlands, p 148: kaart 3.4 ‘huis en muis’.


Referenties
Jac. P. Thijsse, ‘Een week in een Vogelparadijs I’, De Levende Natuur 1(1):13-14, 1896.
  –  ‘Een week in een Vogelparadijs II’, De Levende Natuur 1(3):41-44, 1896.
  –  Nu ga ik er eens op uit; wandeldagboeken 1884-1898. Bezorgd door Marga Coesèl, 2021. p. 85.
  –  Het vogeljaar; Nederlandse vogels in hun leven geschetst, 1904, 2e druk 1913.
Etymologisch woordenboek van het Nederlands (EWN) 3: Ke-R, 2007, lemma kluut.
Nicoline van der Sijs (red.), Dialectatlas van het Nederlands, 2011, p. 148-149.



» Thijsse spot de griel.
» Thijsse hoort een hofzanger.
» Thijsse ziet een menigte bullekopjes.
» Addertong en slangen op een trilveen.
» Dan blinkt het toverachtig.
» index


Geplaatst op 13 april 2022, gewijzigd op 21 september 2023.

© de 5e Verdieping 2022-2023