Eene menigte bullekopjes


Verderop groeide eene menigte wollegras (Eriophorum angustifolium), in ’t moeras Salix repens, Betula alba, Sorbus aucuparia, Myosotis caespitosa, eene menigte varenveeren, vermoedelijk vrouwtjesvaren, Ranunculus repens, acris en flammula, Orchis incarnata, Erica tetralix was in knop. In de sloot zag ik een paar Dytiscus marginalis parende en eene menigte bullekopjes.¹


Als Jac. P. Thijsse op zaterdag 17 mei 1884 vanuit zijn woonplaats Amsterdam een uitstapje maakt naar Muiden en Muiderberg, ziet hij in een sloot “eene menigte bullekopjes”. Dat kunnen we lezen in het boek Nu ga ik er eens op uit, waarin de biologe Marga Coesèl Thijsses oudste twee wandeldagboeken heeft opgenomen, omgespeld en wel, rijk geïllustreerd en uitgebreid geannoteerd. Zeker dat laatste was wel nodig, want de nomenclatuur is inmiddels behoorlijk gewijzigd. Ook gebruikt Thijsse hier en daar dialectwoorden, bijvoorbeeld bullekopje als naam voor de larve van de kikvorsch

Bullekopje is een zogeheten heteroniem, d.w.z. een synoniem met een beperkte geografische spreiding, te labelen als ‘regionaal’. Standaardnederlands is kikkervisje.³ Heimans en Thijsse gebruikten bullekopje ook in hun boeken. Misschien was (is?) het wel Amsterdams, want beide auteurs hadden een band met de hoofdstad: Eli Heimans (1861-1914), een geboren Zwollenaar, was er in 1882 komen wonen, Jac. P. Thijsse (1865-1945) in 1877 en was er dus deels opgegroeid. Opvallend is dat bullekopje ook voorkomt in het werk van de Amsterdamse dichter-schrijver en bioloog (herpetoloog) Dick Hillenius (1927-1987).

[…] dikkoppige beestjes zonder pooten, zwart met grijzen buik: bullekopjes of donderpadden heeten ze hier en daar in ons land; allemaal toekomstige kikkers, […].
(E. Heimans & Jac. P. Thijsse, In sloot en plas, 1895, 5e druk 1920)

[…] zooals een rups een vlinder is, en zooals een donderpad of bullekopje een jonge kikvorsch vertegenwoordigt.
(E. Heimans, Met kijker en bus, 1906)

Het bullekopje, dat zijn staart moet verliezen eer het een pad kan worden, werd als symbolisch voorbeeld gezien.
(D. Hillenius, Oefeningen voor een derde oog, 1965)

Bulle(n)kop heeft in het WNT de betekenis ‘kop als van een stier’, waarin het 1e lid bul uiteraard ‘stier’ betekent (vgl. Engels bull).
Maar bul in bullekopje ‘kikkervisje’ zal een variant zijn van bol ‘rond en dik’. Bullekopjes, dikkopjes en kwakbollen – kikkervisjes – zijn “dikkoppige beestjes”, om met Heimans en Thijsse te spreken.




Bullekopje ontbreekt zowel in het De Zaansche volkstaal als in het Westfries woordenboek, het ontbreekt zelfs in de elektronisch Woordenbank van de Nederlandse Dialecten (eWND). Het Westfries woordenboek heeft wel bullebak opgenomen, in zekere zin ook een waterorganisme, maar van een heel andere orde: ‘watergeest om kleine kinderen af te schrikken die te dicht bij de sloot komen’. Die bullebak ken ik ook uit de Zaan. Bullebak ‘duivel; boeman’ is al geattesteerd in het Vroegnieuwnederlands en wordt verklaard als een samenstelling van de stam van het verouderde werkwoord bullen ‘brullen, schreeuwen’ (we kennen nog wel de iteratiefvorm bulderen) en bak, als in etterbak.




1 Citaat in de oorspronkelijke spelling.
2 Een ander voorbeeld v.e. dialectwoord is de vogelnaam molenaartje ‘braamsluiper’ (zie Nu ga ik er eens op uit, 04-05-1894).
3 In de e-Dikke Van Dale zijn opgenomen: dikkop(je) ‘jonge kikvors in een van de stadia van zijn ontwikkeling’, donderkop en, alle drie met het label ‘regionaal’, donderpad, koelekop en kwakbol. Maar níét bullekop(je) ‘kikkervisje’.
In De Zaansche volkstaal staan zo te zien helemaal geen namen voor ‘larve v.d. kikker’.


Referenties
Jac. P. Thijsse, Nu ga ik er eens op uit; wandeldagboeken 1884-1898. Bezorgd door Marga Coesèl, 2021.
G.J. Boekenoogen, De Zaansche volkstaal, 1897.
Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), lemma’s bak (III) [1895], bul (I) en bullen (I) (gepubliceerd in 1902).
E. Heimans & Jac. P. Thijsse, In sloot en plas, 1895, 5e druk 1920.
E. Heimans, Met kijker en bus; geïllustreerde schetsen uit het leven van planten en dieren, 1906.
D. Hillenius, Oefeningen voor een derde oog, 1965.
A.A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek, 1996, lemma bul, bol, bolle ‘stier’.
Jan Pannekeet (herzien door Joop van Diepen & Andries Sijm), Westfries woordenboek, 1984, 4e (herziene) druk 2020, lemma bullebak.



» Verschijningsvormen van de kwakbol.
» Addertong en slangen op een trilveen.
» Dan blinkt het toverachtig.
» Thijsse spot de griel.
» index


Geplaatst op 25 maart 2022, het laatst gewijzigd op 14 april 2022.

© de 5e Verdieping 2022