Groote vogel, steltlooper, grooter dan grutto, kleiner dan wulp

Thijsse spot de griel


Op een woensdagmiddag in de maand juli van het jaar 1896 ging Thijsse – de veldbioloog Jac. P. Thijsse (1865-1945) – in Artis op bezoek bij ‘Steenhuizen’, een vriend van hem die er werkte als preparateur. Steenhuizen vertelde dat de commissaris van de koningin “de domaniale duinen benoorden Bergen” had opengesteld voor konijnenjagers. En hij had een jachtakte, hij kon een ‘vrijheid van toegang’ regelen; een buitenkansje! De volgende dag al namen ze de eerste trein richting Alkmaar, in gezelschap van hun wederzijdse vriend ‘Abspoel’, een Amsterdamse vogelaar, en gedrieën doorkruisten ze een dag lang de Bergense en Schoorlse duinen, botaniseerden en keken naar vogels. Steenhuizen, die zijn jachtgeweer had thuisgelaten maar wel zijn handcamera had meegenomen, fotografeerde en Thijsse maakte tekeningen.
Het was al middag toen ze een ‘verrijkende’ ontmoeting hadden:

grielen (tekening: Jac. P. Thijsse)

Grielen, getekend door Thijsse 
(Uit In de duinen

We waren nog niet ver uit ’t bosch en kuierden genoegelijk voort tusschen allerlei struikgewas, afgewisseld door toortsen en wederik, toe we een paar golvingen van ons af, vlak bij een boschje twee zonderlinge vogels zagen loopen. Ineens waren we geheel en al aandacht. […]
  Groote vogel, steltlooper, grooter dan grutto, kleiner dan wulp, korte gele snavel met zwarten punt, geen plevier, wat een groote oogen… Steenhuizen was ’t eerst klaar. „Grielen” riep hij, „jonge grielen.” En alsof ze erop gewacht hadden, vlogen de beide dieren op, in ’t eerst hun lange groene beenen schuin achter zich aan sleepend, terwijl ze, als echte steltloopers, ze later stokstijf achterwaarts gestrekt hielden. „Nooit eerder levend en zoo dichtbij gezien,” voegde hij er bij. „Ik ook niet,” zeiden Abspoel en ik, en alle drie hadden we het gevoel, alsof we beduidend rijker waren geworden en dat was ook zoo.¹

De waarneming doet Thijsse denken aan een nestvondst uit zijn jeugd. Hij vertelt zijn twee kompanen hoe hij als 14-jarige jongen – het zal 1880 zijn geweest – in de duinen tussen Overveen en Vogelenzang, d.w.z. in de Amsterdamse Waterleidingduinen, het uitgestrekte duingebied tussen Zandvoort en Noordwijk, een grote, onbekende vogel had zien opvliegen. Hij vond een nest met 2 eieren, die hij ter determinatie meenam naar huis, maar ook degeen aan wie hij ze liet zien wist niet van welke vogel ze waren. Pas veel later realiseerde hij zich dat die onbekende vogel een griel was geweest en de eieren grieleneieren waren.


Uit het boek Nu ga ik er eens op uit, waarin opgenomen Thijsses oudste twee wandeldagboeken, blijkt dat Thijsse wel vaker grielen had gezien. Op woensdag 30 april 1884 – Thijsse is dan 18 en ‘onderwijzer derdeklas’ – neemt hij de trein van 6.15 naar Haarlem, loopt via Overveen naar Kraantje Lek en gaat dan de duinen in en struint rond in de Amsterdamse Waterleidingduinen.

Hoe meer men in de duinen doordringt des te veelvuldiger worden de zeevogels, die krijschend in groote spiralen overvliegen. In de duinpannen zag ik een moerasvogel die heel schuw was en heel hard schreeuwde, te groot voor kievit, te klein voor reiger.²

Volgens de bezorgster van de wandeldagboeken, de biologe Marga Coesèl, was het een griel.³
Het is goed te begrijpen dat Thijsse die vogel niet kende, want grielen waren zeldzaam en broedden uitsluitend in de duinen. Thijsse woonde in Amsterdam-Oost en was meer gericht op de Zuiderzeekust, het Gooi en het Vechtplassengebied, en bovendien was hij aanvankelijk meer botanicus dan veldornitholoog.

Drie jaar later, op 17 april 1887, doet Thijsse verslag van een veldbezoek aan het duingebied bij Santpoort: de Kennemerduinen.

Nu de duinen in. ’t Woei vrij hard en ’t stuifde van belang. ’t Eerst wat ik zag was eene witte vlakte zoo dicht was die begroeid met Rosa pimpinellifolia [duinroos]. [...]
  Nu eene duinvallei in. Daar bloeide tusschen andere heesters Viburnum opulus [Gelderse roos]. Een einde verder vloog eene vrij groote slanke, donker gekleurde vogel voor mij op en ’k vond daar onder eene kleinen berk geheel onbeschut, niet eens in een kuil, 2 groote eieren (iets grooter dan een duivenei), wit met bruinzwarte vlekken.²

Ook dit is waarschijnlijk (het nest van) een griel geweest.³


De excursie naar de duinen bij Bergen vond plaats in 1896. Een paar jaar later zou Thijsse ernstig ziek worden: hij kreeg pleuritis (borstvliesontsteking) en was zo’n anderhalf jaar uit de running; veel gelegenheid voor nieuwe grielwaarnemingen zal er niet zijn geweest. In november 1902, inmiddels hersteld, zij het met één long minder, verhuisde hij naar Bloemendaal, het villadorp bij Haarlem, aan de rand van de Kennemerduinen. Opvallend is dat Thijsse in Het vogeljaar, dat in 1904 verscheen, met vaste pen over de schuwe en geheimzinnige duinvogel schrijft. Toen al zag hij de toekomst van de griel somber in: “Dit is eigenlijk in ons land een zeer zeldzame vogel en het kon wel eens gebeuren, dat hij ’t hier geen vijftig jaar meer uithoudt, want zonder woeste duinen of heidevelden kan hij niet bestaan.” Het heeft nauwelijks meer dan vijftig jaar geduurd: na een piek in ± 1924 – minstens 35-40 broedpaar, waarvan de helft in de Amsterdamse Waterleidingduinen – ging het bergafwaarts met de populatie. Het laatste jaar dat de griel in Nederland tot broeden kwam was in 1957, in de Amsterdamse Waterleidingduinen bij het Zuid-Hollandse dorp De Zilk.




1 In de duinen, 2e druk 1920, p. 142. In 1890-1892 had Thijsse ± 2½ jaar (3 broedseizoenen) op Texel gewoond, maar in de Texelse duinen kwam de griel niet voor; die broedde alleen tussen Den Haag en Schoorl.
2 De bezorgster v.d. wandeldagboeken heeft Thijsses tekst omgezet in de moderne spelling en de interpunctie aangepast (p. 212); hier staan de citaten echter in de oorspronkelijke spelling.
3 Nu ga ik er eens op uit, p. 44, noot 5 resp. p. 67, noot 3.


Referenties
Jac. P. Thijsse, Nu ga ik er eens op uit; wandeldagboeken 1884-1898. Bezorgd door Marga Coesèl, 2021.
E. Heimans en Jac. P. Thijsse, In de duinen, 1899, 2e druk 1920, p. 115-145.
Jac. P. Thijsse, Het vogeljaar; Nederlandsche vogels in hun leven geschetst, 1904, 2e druk 1913.
Sietzo Dijkhuizen, Jac. P. Thijsse. Een biografie. Natuurbeschermer, flaneur en auteur van Verkade-albums, 2005, p. 41-42.
G.O. Keijl, R.J.J. Vlek, Q.L. Slings, G.J. Oreel & R.E. v.d. Vliet, De griel; kroniek van een spookvogel, 2020.
Sovon Vogelonderzoek Nederland, Verschenen of verdwenen; ruim een eeuw Nederlandse broedvogels in beweging, 2021, p. 88-91.



» De grielende griel.
» Thijsse schiet een kluit.
» Thijsse hoort een hofzanger.
» Addertong en slangen op een trilveen.
» Dan blinkt het toverachtig.
» Nescio spot een spoteend.
» index


Geplaatst op 18 maart 2022, het laatst gewijzigd op 20 maart 2022.

© de 5e Verdieping 2022