Addertong en slangen op een trilveen


In 1877 kwam Jacobus Pieter (toen nog ‘Ko(o), Kootje’) Thijsse, 12 jaar oud, met zijn ouders en broers in Amsterdam wonen. Het gezin betrok een woning in een pas opgeleverde wijk aan de rand van de stad, in wat later de Dapperbuurt zou gaan heten. Over het spoor, bij de Zeeburgerdijk, was je al meteen buitensteeds. Jac. P. Thijsse: “Het Centraal-Station was in aanbouw, de Rietlanden één groote wildernis. Het Merwede-kanaal bestond nog niet, het Nieuwe Diep was ongerept en zijn oostoever een groot trilveen met elzen en berken, kamperfoelie, varens, orchideeën, addertong¹, veenmos, zonnedauw […].”²

Indertijd was de minimumleeftijd voor kwekelingen 14 jaar. Zo oud was Ko toen hij toegelaten werd tot de gemeentelijke kweekschool. De bioloog dr. C. Kerbert, de latere directeur van Artis, gaf er het vak ‘geschiedenis der natuur’. Kerbert geloofde in praktisch natuuronderwijs en organiseerde voor zijn leerlingen veldexcursies. Ko kreeg van hem als onderzoeksperceel een moeraslandje toebedeeld aan de oever van het Nieuwe Diep, een meer langs de Zuiderzeedijk, waar “de heerlijkste berkenmoerassen” lagen, aldus Thijsse, “rijker en mooier dan de Ankeveensche plassen. Het wemelde er van slangen¹ en orchideeën en ik had er in het berkenbosch een schuilplaats gebouwd, waar ik op Woensdag- en Zaterdagmiddag en op vacantiedagen zelfs heen toog met mijn studieboeken.”³

In 1883 werd Thijsse ‘derde onderwijzer’ (onderwijzer derdeklas) op een Amsterdamse lagere school en in 1889 ‘tweede onderwijzer’ op de leerschool van zijn oude kweekschool. Al na één jaar, in februari 1890, zou hij de leerschool verlaten, om hoofd te worden van de ‘Franse school’ op Texel, een kleine school met uitgebreid lager onderwijs. Hij had het reuze naar zijn zin op het Waddeneiland, maar zijn vrouw – hij was intussen getrouwd – verlangde terug naar Amsterdam en zo kwam er, zomer 1892, na een paar jaar al een eind aan het Texelse avontuur. Hij werd nu ‘bovenmeester’ van een openbare lagere school in de Jordaan.
Terug in Amsterdam pakte Thijsse de draad weer op. Samen met zijn kompanen Eli Heimans en P.L. Steenhuizen ‘doorvorste’ hij het buitengebied. “Het land van Slangen en Orchideeën aan het Nieuwe Diep ging verloren, maar daarvoor kregen we de Oosteinder Poel in ruil. Wanneer een baggerterrein werd gedraineerd en bebouwd, dan kwam er wel een en ander voor in de plaats. Maar de Zuiderzee-oever bleef met al zijn ruimte en kleur, even goed als het polderland tusschen Amstel en Vecht.”²

Omstreeks 1900 werd Thijsse benoemd tot leraar ‘natuurlijke historie’ aan de kweekschool, maar al na korte tijd moest hij verstek laten gaan: hij had ‘de pleuris’ (pleuritis, borstvliesontsteking) gekregen en was anderhalf jaar uit de roulatie. Niet lang nadat hij weer aan het werk was gegaan, verhuisde de familie Thijsse naar Bloemendaal, bij Haarlem, en ging Thijsse forenzen.

Thijsse verliet Amsterdam in november 1902. In die maand maakten Nescio’s titaantjes hun goddelijke wandeltocht over de Zeeburgerdijk.

Groot was God dien middag en goedertieren. Door onze oogen kwam Zijn wereld naar binnen en leefde in onze hoofden. En onze gedachten gingen woordeloos uit over de wereld, ver over den gezichtseinder gingen zij. En zoo vloeiden de wereld en wij beurtelings in elkaar over. Bekker zei datti z’n hart voelde uitzetten en toen ik m’n oogen dicht deed, was ’t of m’n hoofd vol goud licht en blauw water was en wonderlijke rillingen gingen door m’n ruggemerg. Ik voelde daar de wereld, die om mij lag.




1 Addertong (Ophioglossum vulgatum) is een klein varentje, dat zijn naam ontleend aan de vorm v.d. sporenpluim. De slangen zijn ringslangen; de ringslang (Natrix natrix) is een ‘waterminnende’ soort.
2 Thijsse in het voorwoord van het boek Natuurleven in en om Amsterdam. Het trilveen is bij de aanleg v.h. Merwedekanaal (Amsterdam-Rijnkanaal) verloren gegaan.
3 Thijsse, ‘De natuurvriend bij Amsterdam’ (in het mededelingenblad van De Tonijn, overgenomen in Amstelodanum, dec. 1937, p. 158).


Referenties
Jac. P. Thijsse, ‘Uit de voorgeschiedenis van Natuurmonumenten’, De Levende Natuur, jg. 35(9):273-277, 1931, p. 274.
F. Koster, Natuurleven in en om Amsterdam; een gids voor den wandelaar, 1939, p. vii en ix.
Nescio, Buiten-IJ [verhaal], 1942.
Sietzo Dijkhuizen, Jac. P. Thijsse. Een biografie. Natuurbeschermer, flaneur en auteur van Verkade-albums, 2005.
Dik van der Meulen, Jac. P. Thijsse. Natuurbeschermer en schrijver, 2018.



» Dan blinkt het toverachtig.
» Witte orchideeën bij het Muiderslot.
» Titaantjes op de Zeeburgerdijk, 22 november 1902.
» De weergaloze opening van Buiten-IJ.
» Een ringslang in Krommenie.
» De etymologie van kamperfoelie.
» index


Geplaatst op 13 december 2021, het laatst gewijzigd op 3 april 2022.

© de 5e Verdieping 2021-2022