Zaans ouzig


In 2015 zette de oud-journalist Martin Rep het ‘Reppiaans Woordenboek’ op zijn weblog. Het is een grappig overzicht van typische, veelal Zaanse, woorden en uitdrukkingen van zijn vader, Tinus Rep (1904-1991). Onlangs publiceerde het Zaanse nieuwsblog De Orkaan een nieuwe, uitgebreide editie. Een van de toevoegingen is oussig, aussig [ouzig].¹ Als in die pindassies smaken een beetje oussig, schrijft Martin Rep: ze smaken muf doordat de houdbaarheidsdatum is verstreken. Ouzig dus als synoniem van slof.

Het bijvoeglijk naamwoord ouzig kende ik via mijn zus. Ik heb het haar horen gebruiken voor brood dat oud is, of in elk geval niet vers meer, en voor het gedateerde (en sleetse?) meubilair van een zomerhuisje. Ouzig zal met behulp van het achtervoegsel -ig zijn afgeleid van oud, zoals rozig is afgeleid van rood. De betekenis ‘muf’ is dan secundair.²

Het achtervoegsel -ig is in (Noord-)Hollandse dialecten heel productief. Het ‘Reppiaans Woordenboek’ vermeldt behalve oussig/aussig ook bollig ‘ouzig, niet vers’, dampig ‘heiig’, etig ‘heel voedzaam’, hufterig ‘rillerig (v.d. kou)’, klaffig ‘(v.h. weer) benauwd’, nozelig ‘onnozel’, schoftig ‘onbehoorlijk, onbeleefd’ en warsig ‘dwars’. En ook heiig ‘nevelig’, maar dat lijkt me geen dialectwoord: in Van Dale is het gelabeld als ‘NL’, d.w.z. het wordt beschouwd als Nederlands-Nederlands.


Dirk Glandorf




Ouzig is in de spelling ousig opgenomen in De Zaansche volkstaal.

ousig, bnw. Muf, vuns || Wat ruikt dat goed ousig. Je moete die sukkelaad (chocolade) niet zoo lank bewaren, aârs wordt ze ousig. Ik lust die ousige sukkelaad niet. Toe ik ’en paar dagen van huis ’eweest was, rook ’et er, toe ik weerom kwam, toch zoo ousig; ze hadden zeker heelegaar niet ’elucht. – Bij uitbreiding ook weerzinwekkend, leelijk. || Wat ’en ousige vent. Ba, wat ’en ousige hoed (niet een oude of smerige, maar een leelijke hoed). – Misschien staat ousig voor oudsig en hangt het samen met oud.




1 Het woord staat niet in Van Dale en in de Woordenlijst.
2 Het MNW heeft het lemma ouwich (oudig): ‘(van koren en daarvan gebakken brood) verlegen [bedorven], vuns [muf], door ouderdom bedorven’, So wie ouwich of vonstig broot backet […].


Referenties
G.J. Boekenoogen, De Zaansche volkstaal, 1897, lemma ousig.
Middelnederlandsch Woordenboek (MNW), lemma oudich.
Martin Rep, Reppiaans Woordenboek. In nieuwsblog De Orkaan, 18-03-2016.



» Zaans schoftig (skoftig) als bijwoord van graad.
» Zaans warsig ‘naar; vies’ II.
» Rozig ‘koortsig’ in Aafjes dagverhaal.
» Rozig ‘moe, slaperig’ in Zaanse ouverture.
» Zichtig ‘helder’ bij Nescio.
» Komt heiig van hei?
» index

» De Orkaan: het Reppiaans Woordenboek.


Geplaatst op 24 maart 2016, het laatst gewijzigd op 4 juli 2023.

© de 5e Verdieping 2016-2023