Wat betekent de plaatsnaam Stroe?


Afgelopen woensdag vormde het Gelderse dorpje Stroe even het centrum van Nederland. Tienduizenden demonstranten – boeren en boerinnen, boerenzoons en boerendochters, met hun entourages – kwamen er samen om uiting te geven aan hun onvrede over de stikstofplannen van minister Christianne van der Wal (VVD).

De media spraken na afloop van een festivalachtige sfeer, maar de voortekenen waren grimmig. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid had de landbouwwoordvoerders van de coalitiepartijen dringend geadviseerd niet naar Stroe te komen, omdat hun veiligheid niet kon worden gegarandeerd. Pontificaal aanwezig waren wel zes rechtse tot hardrechtse politici, die, verenigd op het podium, lieten horen wat voor vlees we in de kuip hadden. Geen koosjer vlees. Veel stemmingmakerij en weinig wol. PVV, FvD en BVNL ontkennen simpelweg dat er een stikstofprobleem is, en volgens BBB en JA21 moet Nederland maar een flink aantal van zijn Natura 2000-gebieden schrappen, een onrealistisch, redeloos voorstel dat Brussel nooit en te nimmer zal accepteren, want ergens moet de wal het schip toch kunnen keren. Minister Van der Wal in de Tweede Kamer: “We zijn het slechtste jongetje van de klas als het gaat om de bescherming van natuurgebieden. Ik krijg te horen dat we ons huiswerk moeten doen. Europa gunt het ons niet, want we hebben ons niet aan de afspraken gehouden.”

Respect voor de minister, die niet zwicht voor het populistische geweld.




Stroe was oorspronkelijk een veldnaam. De plaats is genoemd naar een ‘stroe(de)’, in de woorden van Schönfeld: “moerassig land, begroeid met laag hout (elzen enz.)”.¹ De oudste vermelding van Stroe, als Struode, dateert uit in 1296.² Door apocope (het wegvallen van de laatste, onbeklemtoonde lettergreep) is hieruit al in de middeleeuwen de vorm Stroe (variant Stroo) ontstaan.

Stroe ligt op de grens van het Veluwemassief en de Gelderse Vallei. In die overgangszone kun je door grondwater (kwel) en afstromend oppervlaktewater (beekloopjes) van nature moerassige condities verwachten. De vegetatie van een stroe wordt wel omschreven als ‘struikgewas’ of ‘kreupelhout’,³ maar Schönfelds typering “laag hout (elzen enz.)” wijst op elzenbroekbos, een bostype dat wordt gedomineerd door zwarte els (Alnus glutinosa) en in de kruidlaag zeggen, elzenzegge (Carex elongata) bijvoorbeeld.
Van moerassige condities getuigen ook de namen van de nabijgelegen dorpen Garderbroek en Kootwijkerbroek. Broek heeft er namelijk de betekenis ‘moeras, drassig land’.




1 Schönfeld, p. 48. Oudnederlands struoda ‘moerassig land begroeid met struikgewas’ (ONW) is alleen toponymisch overgeleverd. Het betreft de Noord-Hollandse plaats Stroe, gelegen op het voormalige eiland Wieringen.
Een cognaat van Oudnederlands struoda is Oudengels strōd.
2 In de herkomstnaam Wilfundus de Struode.
3 ONW resp. Van Berkel & Samplonius.


Referenties
Oudnederlands woordenboek (ONW), lemma stroe.
M. Schönfeld, Veldnamen in Nederland, 2e druk 1950 (ongewijzigde herdruk 1980), p. 48-49.
D. Otten, Het plaatsnamenboek van de Veluwe, 1992, lemma’s Garderbroek, Kootwijkerbroek en Stroe.
G. van Berkel & K. Samplonius, Nederlandse plaatsnamen verklaard, 2018, lemma Stroe.



» De plaatsnaam Briltil.
» De plaatsnaam Harskamp.
» De plaatsnaam Hoenderloo.
» De plaatsnaam Otterlo.
» index

» Etymologiebank: het lemma stroe.


Geplaatst op 24 juni 2022, het laatst gewijzigd op 29 juni 2022.

© de 5e Verdieping 2022