Viets’ claim to fame


Zee-ezel 1247 gaat over de etymologie van fiets. Aanleiding was een stukje in Sir Edmund en een reactie van een lezer, die de ‘Vize-Perd-hypothese’ aandroeg. Pas onlangs zag ik dat ook de naamkundige Leendert Brouwer een ingezonden brief geschreven had.¹ Daarin breekt hij een lans voor fiets als eponiem, onder verwijzing naar een artikel dat hij drie jaar eerder in het blad Genealogie gepubliceerd had. Zoals kiekje teruggaat op de naam van de Leidse fotograaf Kiek, zou fiets teruggaan op de naam van de Wageningse smid Viets.

De hypothese dat fiets een eponiem is dat teruggaat op de familienaam Viets (een familie van smeden, wagenmakers en fietsenhandelaars), is al ruim een eeuw oud. Centraal staat de persoon van Elie Cornelis Viets (1847-1921). Van meet af aan is deze hypothese echter aangevochten. Ewoud Sanders heeft in hoofdstuk 6 van zijn mooie boekje Fiets! de claim van Elie Viets uitvoerig onderzocht. Hij wijst de hypothese af:

1) Twee vroege promotors van de wielersport, de heer Suermondt en de heer Von Pritzelwitz, hebben het tegengesproken.
2) Elie Viets was de eerste Viets die in fietsen handelde. Zelfs al zou hij al in 1880 met zijn rijwielhandel begonnen zijn, dan nog was dat tien jaar na het ontstaan van het woord fiets.
3) Viets woonde tussen 1871 en 1877 slechts 15 maanden in Wageningen, de rest van de tijd in Amsterdam, Brussel en Utrecht. Niet bepaald een solide basis om je naam als Wageningse fietsenmaker te vestigen.

Het EWN neemt Sanders’ conclusie over: “Elie Cornelis Viets […] had zijn bedrijf pas vanaf 1885, dus pas ca. 15 jaar na het eerste voorkomen van het woord fiets. Hij verhuurde vanaf 1889 vélocipèdes en claimde pas later dat de fiets naar hem was genoemd. De chronologie maakt deze aanname onhoudbaar.”

Brouwer maakt echter aannemelijk dat Viets’ claim helemaal niet in strijd met de chronologie hoeft te zijn. In Genealogie schrijft hij dat de firma Viets weliswaar pas in 1889 met rijwielen begon te adverteren, maar al vóór 1880 fietsen maakte: Frits Koenen (lid van de Amsterdamsche Vélocipède Club) berichtte in 1901 in De Kampioen “… dat de Wageningsche wagenmaker Viets … reeds vóór 1880 zeer goede (houten) rijwielen maakte …”.² En in De Kampioen van juni 1886 schrijft een correspondent: “Als merkwaardigheid diene, dat een der eerste houten roode wielers geconstrueerd is door den Wageningsche smid Viets”.³ Nog verder terug, helemaal tot de ontstaanstijd van fiets, gaat een ingezonden brief van dr. Burger in De Kampioen van mei 1972. Een passage uit die brief:

Mijn grootouders woonden in Leeuwarden. Toen de vélocipède verscheen, werden er twee aangeschaft voor de twee oudste zoons, mijn vader (1858-1936) en mijn oom (1856-1946). Die fietsen moesten worden besteld bij de toen algemeen bekende zaak, de smederij Viets in Wageningen. Dat mijn grootvader in Leeuwarden die dingen helemaal uit Wageningen liet komen, is geen gevolg geweest van aanbeveling van familie of kennissen uit die buurt. De firma Viets was door het hele land bekend.
  De fietsen (al heetten ze zo nog niet) waren nog iets heel bijzonders. Met enige vriendjes, die er ook een bezaten, vormden de twee broers een clubje en gingen als groep zo nu en dan naar een plaats in de omtrek om er reclame voor te maken. Toen de jongelui naar Leiden gingen, namen ze hun fietsen niet mee. Die werden meer iets voor jongens beschouwd en niet voor heren-studenten. De fietsperiode moet zich dus omstreeks 1872 hebben afgespeeld.

Elie Viets heeft het woord fiets niet aan zichzelf toegeschreven, meent Leendert Brouwer, maar aan de familie Viets. Viets senior, Marinus Viets, dreef al een smederij in Wageningen. In Genealogie houdt Brouwer nog een slag om de arm, maar in de ingezonden brief schrijft hij stellig: “Het woord fiets is […] ontleend aan de familienaam Viets”. Zo ver hoef je misschien niet te gaan, maar Viets’ claim moet zeker zeer serieus worden genomen.
Op 17 april schreef ik nog dat ik mijn geld zou zetten op de hypothese dat fiets is gevormd uit vitesse. Rien ne va plus?




1 In de Volkskrant, 18-04-2015.
2 Het citaat in Brouwer 2012, p. 19 en Sanders, p. 28. Ook in het WNT staat dat “Viets reeds voor 1880 rijwielen maakte” (Brouwer schrijft dat de redacteur zich mogelijk heeft gebaseerd op Koenen).
3 Zie J.D. Snel, blogbericht d.d. 05-03-2012.

 

Referenties
Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), lemma fiets (gepubliceerd in 1919).
Ewoud Sanders, Fiets! De geschiedenis van een vulgair jongenswoord, 1996.
Etymologisch woordenboek van het Nederlands (EWN) 2: F-Ka, 2005, lemma fiets.
Jan Dirk Snel, Vietsen in het Vondelpark. II. Waarom viets wel degelijk van vélocipède komt, blogbericht d.d. 05-03-2012.
  –  Vietsen in het Vondelpark. III. Over een oudere vindplaats (uit 1885), blogbericht d.d. 03-04-2012.
Leendert Brouwer, ‘Een fiets van Viets; over de herkomst van een eponiem’, in Genealogie 18, juni 2012, p. 16-19.
  –  ‘Hoe is het woord fiets ontstaan?’ [ingezonden brief], de Volkskrant, 18-04-2015.



» Zes verklaringen voor viets.
» De prehistorie van viets.
» Een vroege vindplaats van fiets.
» Was viets vulgair?
» Frederik vietst.
» Fietsen in Verzen (1890).
» index

» Etymologiebank: het lemma fiets.


Geplaatst op 11 juni 2015.

© de 5e Verdieping 2015