De deksel of het deksel?


De vrouw nam een blikken trommel, deed het deksel eraf en legde een tiental balletjes op de toonbank.
(C.Joh. Kieviet, Uit het leven van Dik Trom, 1891)

Overbeeke zegt: „Als Weenen Servië met een oorlog straft, krijgt het den deksel op den neus.”
(Henriëtte Mooy, Havenzicht, 1930)

Hij zet zijn voeten onder de wc-pot en een tel later komt automatisch het deksel van de bril omhoog. „Van mijn vrouw hoeft het allemaal niet, maar ik heb altijd iets met gadgets gehad. Vernieuwing. Hou ik van.”
(NRC, 30-11-2020)


Met het achtervoegsel -sel maak je van een werkwoord een zelfstandig naamwoord.
Voorbeelden: baksel is afgeleid van bakken, deksel van dekken.

Bijna alle woorden met het achtervoegsel -sel zijn alleen onzijdig. Het zijn dus echte het-woorden:

het baksel
het braaksel
het haksel
het maaksel
het stiksel
enz.

Het woord deksel is een uitzondering. Vroeger was het ook alleen onzijdig, maar tegenwoordig heeft het twee geslachten: deksel is zowel onzijdig (het-woord) als mannelijk (de-woord).

De deksel en het deksel zijn beide goed.

Zou de opkomst van ‘de deksel’ te danken zijn aan de alliteratie?

 

 

Waar is het deksel?
Het ligt voor je neus!
Waar is de deksel?
Hij ligt voor je neus!

 

 

Het is:
  de/het kofferdeksel
  de/het pannendeksel
  de/het potdeksel
  de/het putdeksel
  de/het schroefdeksel

Maar:
  het hoofddeksel



» De deksel revisited.
» Hoe is hakselen gevormd?
» De of het belfort?
» De of het biotoop?
» De of het broodrooster?
» De of het buurtschap?
» De of het charter?
» De of het doolhof?
» De of het fjord?
» De of het habitat?
» De of het heethoofd?
» De of het wissel?
» index

» Onze Taal: de / het deksel?


Geplaatst op 10 mei 2010, het laatst gewijzigd op 12 juli 2021.

© de 5e Verdieping 2010-2021