De zwartkoptuinfluiter


Met het roodharige meisje liep ik langs de Wijde Aa. Ze droeg een lange lichtblauwe jurk, ze had open schoentjes aan met hoge hakken, we hoorden de kleine karekiet en de zwartkoptuinfluiter. Daar waar het fietspad een bocht maakt, daalden wij af in het hoge gras van de dijkhelling. We vlijden ons neer en bedreven de liefde. En boven ons klonk steeds maar het gemurmel van stemmen van langskomende fietsers. Terwijl we de liefde bedreven, klom er langzaam een bosrietzanger omhoog in de stengels van de wuivende zwarte zegge die ons aandachtig bekeek.

Bovenstaande passage komt uit Een deerne in lokkend postuur, Maarten ’t Harts persoonlijke kroniek van het jaar 1999. Voor vogelaars is het wat vreemd: een voyeuristische bosrietzanger in een bosje zwarte zegge, waar je een rietstengel verwacht, of een wilgentak, of wilgenroosje. Maar het betreft dan ook geen felrealistisch verslag van een erotische escapade – Neerlands schrijver in zijn leven geschetst – maar een “ongelooflijke droom”, waaruit de schrijver om half 2 ’s nachts met bonkend hart ontwaakt.
Die bosrietzanger had dus net zo goed iets kunnen zeggen.

Over de zwartkoptuinfluiter.

Ik ken de zwartkop¹ (Sylvia atricapilla) en ik ken de tuinfluiter (S. borin), maar de zwartkoptuinfluiter kende ik niet. Ik verkeerde in de veronderstelling dat het een speelse samenkoppeling was om de zang aan te duiden van een zwartkop slash tuinfluiter. De zang van die zangertjes lijkt namelijk zo op elkaar dat sommige vogelaars ieder voorjaar hun gehoor weer moeten scherpen.
Het was een vergissing: zwartkoptuinfluiter bleek een oude naam voor de zwartkop², “de poëet onder de poëten, al weer een vogel, die wij Nederlanders niet heel goed kennen, maar die toch lang niet zeldzaam is en een dier, met wiens kennismaking uw leven zeer zeker verrijkt wordt.” Aldus Jac. P. Thijsse in 1904. Inmiddels broeden er misschien wel een half miljoen paar zwartkoppen in ons land!




Zwartkoptuinfluiter bleek ook de titel van een gedicht van Hans Warren (1921-2001), waarin de dichter zich zijn ideale uitvaart voorstelt:

[…]
maar eigenlijk hoop ik dat het mei zal zijn
onder hoge beuken, en heel stil,
en dat dan opeens twee zwartkopjes gaan zingen
tegen elkaar in. Laat dan niemand spreken,
want iets mooiers, iets ontroerenders
bestaat er niet op aarde.




1 Genoemd naar het zwarte kapje van het mannetje (het vrouwtje heeft een roodbruin kapje). Je hebt ook de glanskop en de matkop, elk eveneens met een zwart kapje, maar dat zijn mezensoorten.
2 Vroegste vermelding 1920 (zie K.J. Eigenhuis).


Referenties
Jac. P. Thijsse, Het vogeljaar; Nederlandse vogels in hun leven geschetst, 1904, 2e druk 1913.
Maarten ’t Hart, Een dame in lokkend postuur; persoonlijke kroniek 1999, 2000.
Klaas J. Eigenhuis, Verklarend en etymologisch woordenboek van de Nederlandse vogelnamen, 2004, lemma’s zwartkop en zwartkoptuinfluiter.



» Maartens vogels.
» Een literaire vindplaats van genadekruid.
» Nescio’s sjirpende vogeltje.
» index


Geplaatst op 17 april 2020.

© de 5e Verdieping 2020