Een vliegende kraai vangt altijd wat


In Het huisje aan de sloot, een autobiografische roman van Carry van Bruggen die zich omstreeks 1890 afspeelt in een naamloos Hollands stadje¹ en waarvan de hoofdpersoon, de eveneens naamloze ik-figuur, een Joods meisje is van ongeveer 9 jaar oud, kwam ik tot mijn verrassing deze passage tegen:

Van mijnheer Snoek kun je overigens zeggen wat je wil, maar één ding is plezierig, hij is vast elken winter een keer of wat een weekje ziek, zonder dat hij daarom dood gaat, want dat zou akelig zijn, en dan hoeven ze natuurlijk niet naar ’t Joodsche school. Een vliegende kraai heeft altijd wat –, zou moeder zeggen, een kom heete melk of een snee krentebrood schiet er meestal wel over als ze met complimenten-van-vader-en-moeder komt vragen hoe het gaat met mijnheer Snoek!

een vliegende kraai vangt/vindt/heeft altijd wat

Van Dale: ‘wie eropuit trekt (zich inspant), vindt altijd wel een voordeel’.²
Een grappig spreekwoord, en, zoals elke vogelaar beamen zal, waar bovendien: als je op pad gaat, zie je altijd wel iets leuks!




1 Is Zaandam, de plaats waar de schrijfster opgroeide. Carry van Bruggen (ps. v. Carolina Lea de Haan) was de zus van de schrijver-dichter-jurist Jacob Israël de Haan. Het huisje aan de sloot zijn jeugdherinneringen.
2 Van Dale heeft Een vliegende kraai vangt altijd wat, de meest frequente variant van dit overigens niet zo courante spreekwoord.


Referenties
Carry van Bruggen, Het huisje aan de sloot, 1e druk 1921.



» De Signifische Kring.
» Izak de Haan in Wormerveer.
» index


Geplaatst op 11 december 2019.

© de 5e Verdieping 2019