Je schuur oproden


Uit het 18e-eeuwse dagverhaal van de Zaandamse ondernemersdochter Aafje Gijsen:

Van daag is er niets van belang gepasseerd als date wy ’t vry drok gehadt hebben met nayjen en oprooden.
(15-05-1775)

Ik heb ’t nog drok want ik moet myn cabenetje nog oprooden.
(18-05-1775)

In de middeleeuwen betekende oproden ‘ontwortelen, omhakken, rooien (en de wortels uitgraven)’. Het is een samenstelling van op- ‘omhoog’ en roden ‘rooien: uit de grond halen’. In bovenstaande dagboekaantekeningen betekent oproden echter ‘opruimen, schoonmaken’. Volgens het WNT is het in die betekenis “gewestelijk, b.v. in Noord-Holland”. In de Zaanstreek wordt het nog wel gebruikt.


Referenties
Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW), lemma oproden.
Middelnederlandsch Woordenboek (MNW), lemma oproden.
Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), lemma oproden (gepubliceerd in 1903).
Het dagverhaal van Aafje Gijsen, 1773-1775, toegelicht en van aantekeningen voorzien door J.W. van Sante.



» Het woord rozig in het dagverhaal van Aafje Gijsen.
» De betekenis van /herenhúís/.
» Uitje naar het galgenveld van Amsterdam.
» index


Geplaatst op 2 juni 2014, gewijzigd op 8 oktober 2020.

© de 5e Verdieping 2014-2020