In de prut stonden vier mannen met opgerolde broekspijpen.

Wat is prut?


Tonnen organisch materiaal waren tot aan het terras opgestuwd, het strand was er geheel onder verdwenen. Alles schuim, chaos. In de prut stonden vier mannen met opgerolde broekspijpen.


Op het strand ligt een dikke laag algen. Dat is de ‘prut’ die Ludwig Unger, de ik-figuur van de roman Caesarion, bedoelt. Je zou prut hier kunnen vervangen door drab of smurrie of eventueel brij

Prut is een onomatopee (een klanknabootsend woord), betekent dus eigenlijk ‘iets dat het geluid /prut/ maakt’. Pruttelen, met het zogeheten frequentatiefsuffix -elen, is ‘herhaaldelijk het geluid /prut/ maken’ /prut-prut-prut/, zoals soep die staat te pruttelen op het vuur.
Prut is te vergelijken met plomp en plons, van het geluid dat je hoort als je een steen ‘in de plomp’ gooit of als je in het water plonst.

 

 

1 Vgl. koffieprut ‘koffiedik’ (met -prut ‘drab’). In de Zaanstreek is prut een gewoon woord voor ‘modder’ (een prutsloot is een moddersloot). Die betekenis laat zich gemakkelijk verbinden met de betekenis ‘drab, brijachtige substantie’.
Volgens Van Dale is prut ‘modder, slik’ “niet algemeen”.

 

Referenties
Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), lemma’s prut II, pruttelen en plomp II (gepubliceerd in 1943 resp. 1932).
Etymologisch woordenboek van het Nederlands (EWN) 3: Ke-R, 2007, lemma prut.
Tommy Wieringa, Caesarion, 2009.
Frans Debrabandere, Brabants etymologisch woordenboek, 2010, lemma’s prut 1 en frut.



» Wat was een prutboer?
» Het woord moddig in Aafjes dagverhaal.
» index


Geplaatst op 22 mei 2014, het laatst gewijzigd op 8 oktober 2020.

© de 5e Verdieping 2014-2020