Ieperig ‘kleinzerig’


In De Nederlandse vogelnamen en hun betekenis wordt het Twentse dialectwoord ieperon ‘roerdomp (een reigersoort)’. De auteurs verklaren ieperon uit het bijvoeglijk naamwoord ieperig, dat zij definiëren als ‘zwaar tobbend’. Ieperig is een nogal incourant woord, dat bijvoorbeeld niet is opgenomen in het Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) of in de Dikke Van Dale. Maar weer wel in De Zaansche volkstaal (1897).¹ Boekenoogen verwijst bij ieperig naar iep, hiep ‘kleinzerig, ingebeelde pijn hebbende’ en zegt dat hiep beschouwd wordt als verkorting van hypochonder, waarbij hij verwijst naar het in de Beemster (nog steeds?) gebruikelijke iepekonderig. Raadpleging van de eWND² leert dat ieperig niet alleen bekend is uit Noord-Holland Noord (m.n. West-Friesland en de Zaanstreek), maar opvallend genoeg ook uit de Antwerpse Kempen, m.a.w. uit het Kempens, een groep van dialecten die behoren tot het Brabants.³




1 Inmiddels is het in de Zaanstreek obsoleet of anders wel incourant; ieperig was mij althans totaal onbekend.
2 De elektronische Woordenbank van de Nederlandse Dialecten (eWND) is een van de initiatieven van Nicoline van der Sijs.
3 Ieperig ontbreekt in het Brabants etymologisch woordenboek. Wel opgenomen zijn iepekriet, iepekriep ‘ziekelijk, zwak of schuchter kind; mager mens; klein mannetje’ en iepekrats ‘(o.a.) zwaarmoedig persoon’.


Referenties
G.J. Boekenoogen, De Zaansche volkstaal, 1897, lemma’s iep en ieperig.
Henk Blok & Herman ter Stege, De Nederlandse vogelnamen en hun betekenis, 4e ed. 2008, lemma roerdomp.
Frans Debrabandere, Brabants etymologisch woordenboek, 2010, lemma’s iepekrats en iepekriet, iepekriep.



» Twents ieperon ‘roerdomp’.
» index


Geplaatst op 18 december 2020.

© de 5e Verdieping 2020