Boven de weide blaatte het weerlam


In 1937, 5 jaar na de afsluiting van de Zuiderzee, ging de Zaanse vogelfotograaf Nol Binsbergen (1908-1945) op fotosafari naar de Friese IJsselmeerkust en fotografeerde een kolonie kluten op een stuk buitendijks land onder Hindeloopen. De zandplaten in de voormalige Zuiderzee waren drooggevallen en vormden, tot ze begroeid raakten, een ideale biotoop voor de kluut.

Overdag waren we buitendijks op de broedplaats van de kluten te vinden en ’s avonds zaten we aan den dijk bij de mannen en luisterden naar de Friesche taal en de klanken der vogels.
  Binnendijks, tusschen het dichte rietwoud en een wiel, loeide de dreunende bas van den roerdomp, hoog boven de groene weide blaatte het weerlam (de watersnip) en heel in de verte in het wazige tegenlicht der laagstaande zon stond een troepje blanke kluten aan den rand van het water.

Waarlamke (letterlijk ‘weerlammetje’) is de officiële Friese naam van de watersnip. Niet-officiële Friese namen zijn o.a. bletterlamke, maailamke (letterlijk ‘meilammetje’), himelgeit, en wettersnip, het Friese equivalent van watersnip. Veel dialectnamen zijn samengesteld met lam, schaap of geit.¹ Het benoemingsmotief is het blatende, mekkerende geluid dat de watersnip tijdens zijn baltsvlucht voortbrengt. Hij markeert zijn territorium door hoog in de lucht wijde rondjes te vliegen en daarbij duikvluchten te maken, de staart gespreid, de vleugels ingetrokken. Tijdens de duikvlucht brengt de luchtstroom de buitenste staartpennen in trilling en dat produceert dat merkwaardige gemekker.²

Als oudste attestatie van weerlam geldt een vermelding uit de Avifauna Neerlandica (1908), maar ietsje ouder nog is een attestatie uit Het Vogeljaar van Jac. P. Thijsse (1e druk 1904): “het merkwaardige blatende geluid […] waaraan hij in Duitschland den naam van Himmelsziege en in sommige streken van ons land dien van weerlam te danken heeft.” In de niet-ornithologische literatuur komt het woord al voor in de vertaling van een boek met Friese volksverhalen, De lappekorf van Gabe-snijër (1860): Zij blaatte als een weerlam in de lucht, zoo mal, dat de snaken ’t lagchen niet laten konden. Je zou weerlam hier als een frisisme kunnen bestempelen, ware het niet dat, zoals Thijsse hierboven al schrijft, weerlam ook een Nederlandse dialectnaam is van de watersnip (en de roerdomp!), met name in Groningen, Drenthe en Overijssel.³

De vogelnaam weerlam kan zijn ontstaan als betekenisuitbreiding van het oude woord weerlam ‘gesneden (gecastreerd) ramlam’. Het geluid van de watersnip wordt dan vergeleken met dat van een weerlam. Het woorddeel weer- is in dat geval weer ‘mannelijk schaap, m.n. hamel, gesneden ram’. Een andere mogelijkheid is dat weer- het weer- (Fries waar-) is van weerhaan en weermannetje en -vrouwtje (in hun weerhuisje), omdat een blatende snip de voorbode zou zijn van weersverandering. As de waarlamkes bletterje, komt der noardewyn. Het weerlam is zeker geen mooiweervogel: hij baltst graag bij bewolkt, regenzwanger, stil weer en juist weinig op zonovergoten dagen.




In Vogels in Friesland (1977) wordt de watersnip nog een “(zeer) talrijke broedvogel” genoemd. “De soort is op veel plaatsen in meestal vochtige graslanden als broedvogel aanwezig.” Omstreeks 1975 broedden er in Nederland nog 5500-10.000 paar watersnippen in ons land, 25 jaar later, rond het jaar 2000, nog maar 1200-1500! Oorzaken van de achteruitgang zijn de ontwatering en voortgaande cultivering van het boerenland, dat zoals bekend langzamerhand verandert in een Engelsraaigrassteppe. De watersnip broedt nu hoofdzakelijk nog in weidevogelreservaten. Hét bolwerk van de watersnip is het Nationaal Park Weerribben-Wieden, bij Steenwijk, goed voor minstens een kwart van de landelijke populatie.




Nationaal Park Weerribben-Wieden is een uitgestrekt laagveenmoeras in Noordwest-Overijssel, ruim 10.000 ha groot, dat beheerd wordt door Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer. Ronald Messemaker, boswachter van de Wieden en medeauteur van Vogels van het Nationaal Park Weerribben-Wieden, was zo vriendelijk om een overzicht te mailen van de uiteenlopende namen waarmee in het gebied de watersnip wordt benoemd.

weerlampien en weerlammegien (equivalenten van Fries waarlamke);
snep, watersneppe en watersnippe (uiteraard varianten van snip, watersnip);
bokje en regenbokkien (bokje is de officiële naam van een andere snippensoort, maar wordt ook wel gebruikt voor de watersnip);
hemelgeit (vgl. Duits Himmelziege);
schoenmaeker (vanwege de lange snavel, die vergeleken wordt met een els, een schoenmakerspriem; hetzelfde woord o.a. in het Stellingwerfs, Stellingwarfs, het Nedersaksische dialect van Zuidoost-Friesland).




1 Een wonderlijk woord is luchtschaap (in B&tS), wellicht een toespeling op luchtschip.
2 Te beluisteren op de website van Vogelbescherming (zie de link onderaan).
3 Zie Etymologiebank en WNT.


Referenties
E. & J.H. Halbertsma, De lappekorf van Gabe-snijër, enz.; schetsen en teekeningen van het Friesche volks- en dorpsleven, deel 2, vertaald door J.J.A. Goeverneur, 1860.
Jac. P. Thijsse, Het vogeljaar; Nederlandsche vogels in hun leven geschetst, 1904, 2e druk 1913.
Snouckaert van Schauburg, Avifauna Neerlandica, 1908.
Nol Binsbergen, Vogels van weide en rietland, 1937, p. 45.
Stichting Avifauna van Friesland, Vogels in Friesland, deel 2, 1977.
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT), lemma’s weer(I) en weerlam(II) (gepubliceerd in 1989).
Klaas J. Eigenhuis, Verklarend en etymologisch woordenboek van de Nederlandse vogelnamen, 2004, lemma’s waarlamke en weerlam, weerlamke.
Henk Blok & Herman ter Stege, De Nederlandse vogelnamen en hun betekenis, 4e druk 2008, lemma watersnip.
Ole Brandsma, Jeroen Bredenbeek & Ronald Messemaker, Vogels van het Nationaal Park Weerribben-Wieden, 2016.
Obe Brandsma, ‘Watersnip’, in Vogelatlas van Nederland, 2018, p. 254-255.



» De etymologie van snip.
» De etymologie van bergeend.
» index

» Etymologiebank: het lemma weerlam (watersnip).
» Vogelbescherming Nederland: de watersnip.


Geplaatst op 19 november 2020, het laatst gewijzigd op 9 december 2020.

© de 5e Verdieping 2020