Nicolaas van Wijk (1880-1941), hoogleraar Balto-Slavische talen in Leiden


In Zee-ezel 1314 staat dat het groepje kandidaatsstudenten waartoe Annie Verschoor en Jan Romein behoorden, verlof had gekregen het Oudnoors in hun doctoraalprogramma door Russisch te vervangen. Het werd gegeven door Nicolaas van Wijk, die kort tevoren, in 1913, Neerlands eerste hoogleraar slavistiek was geworden. Annie Romein-Verschoor bewaarde goede herinneringen aan deze onconventionele domineeszoon uit Delden.

De slavist Van Wijk had tot die tijd weinig studenten gehad, behalve voor zijn algemene college over Russische literatuur. Hoewel hij met zijn grote intelligentie daar wel een boeiend college van wist te maken, was hij in wezen een uiterst begaafd linguïst. Wat wij echter van hem verlangden was geen Slavische linguïstiek, maar dat hij ons vlot Russisch lezen en spreken zou leren, en daar slaagde hij niet in. […] Maar voor ons was de grote verdienste van Van Wijk, dat hij als enige van onze hoogleraren menselijk met ons omging. Behalve voor het grote literatuurcollege ontving hij zijn studenten in zijn studeerkamer, een zaaltje, dat door een vorige bewoner, een toneelliefhebber, aan het oude huis in de Nieuwstraat [op nr. 32] in de tuin was uitgebouwd. En het werd al heel gauw duidelijk, dat we niet alleen onszelf, maar ook de met een echtpaar-huisbewaarders alleen wonende vrijgezel een wezenlijk genoegen deden door ’s avonds eens op te lopen. Later op de avond dook hij dan telkens weg in een diepe kast, waarin hij zijn alcoholische voorraad bewaarde en waarin altijd ‘staartjes’ te vinden bleken die nodig moesten worden opgemaakt. Voor Van Wijk was het ook normaal ‘De Turk’ binnen te komen, waar Jan alleen aan een tafeltje zat te eten en bij aan te schuiven, toen iets ongehoords voor een professor. Hij was erg gegrepen door de Russische tijdloze vorm van leven, hij hield zijn bezoek graag pratend en pratend tot diep in de nacht vast en gaf nooit college voor elf uur, waarbij hij dan gewoonlijk nog met druipende haren kwam opdraven. Hij stond meer ironisch twijfelend dan afwijzend tegenover de Russische revolutie: de Russen waren sympathieke Oblomows, door en door onpraktische fantasten en heerlijke mensen om een nacht mee door te praten, in staat tot enthousiaste uitbarstingen van activiteit, maar niet tot volhardend opbouwen: binnenkort zouden ze weer in hun berustende mystiek terugzinken. Met oosterse gastvrijheid was hij bereid alles wat vanachter Pruisen gevlucht dakloos bij hem aanklopte op te nemen – wel eens tot wanhoop van zijn keurige huishoudster –, voor pogroms uitgeweken joden, zoals de jonge Ginsberg, die vanuit het huis in de Nieuwstraat eerst een handeltje in vis dreef om aan de kost te komen, maar al gauw overging op de boeken die meer pasten bij zijn rabbijnenscholing. Later waren zijn beschermelingen uitgeweken Witrussen en naarmate het communisme vaste voet kreeg, kwam hij er afwijzender tegenover te staan en waren het minder de sowjet-Russen dan hijzelf die tezamen met zijn emigranten-vrienden troost zocht in de oud-Russische mystieke sfeer: bij zijn begrafenis in ’41 hielden zijn vrienden op zijn verzoek een orthodoxe uitvaartdienst. Maar dat hield hem er allerminst van terug om in ’24 als belangstellend en hulpvaardig promoter van Jan¹ op te treden, hem in ’39 met een hartelijk: ‘nu noemen we elkaar natuurlijk bij de naam’ als collega te begroeten² of als hij in Amsterdam was, de redacteur van de Tribune op te zoeken³ en ons vriendelijk te honen, wanneer ‘die communistische kinderen van jullie’ meningsverschillen hadden over het eigendomsrecht van de paaseieren die hij voor hen meebracht.




1 Jan Romein promoveerde op Dostojevski in de westerse kritiek.
2 In 1939 was Romein benoemd tot hoogleraar vaderlandse geschiedenis aan de GU (Universiteit van Amsterdam).
3 De Tribune was een communistisch dagblad.


Referenties
Annie Romein-Verschoor, Omzien in verwondering 1, 1970, p. 145-146.



» ‘Maar zijn de dames dan niet bang voor haar teint?’
» index


Geplaatst op 4 september 2015.

© de 5e Verdieping 2015