Uitbrakken na een feestje


Afgelopen zondag voor het eerst gehoord: uitbrakken. ’t Was in de trein uit Leiden; misschien niet toevallig, want de Dikke Van Dale labelt uitbrakken als ‘studententaal’. Het woord is in 2016 opgenomen,¹ gedefinieerd als ‘een kater te boven komen’, synoniem uitkateren.

Uitbrakken heeft de structuur van uitzieken. Ook semantisch is er overeenkomst: je bent ‘gebroken’ dan wel ziek en neemt de tijd om weer fit, weer fris te worden. Het grondwoord is uiteraard het adjectief brak{informeel} gammel na te weinig slaap of overmatig alcoholgebruik’ (Van Dale)², synoniem katterig,³ oftewel ‘{figuurlijk} niet helemaal helder en fit’ (PGwN).¹ Ook dit brak lijkt me van oorsprong studententaal (meer speciaal corpstaal?), maar behoort al geruime tijd tot de standaardtaal.




1 Niet in Prisma Groot woordenboek Nederlands (PGwN), ed. 2018.
2 Deze betekenis (in 1897) nog niet in het WNT. Gammel{NN} slap, moe’ (PGwN, bet. 2) is beslist een leuk woord, maar niet zo geschikt als kernwoord van een definitie.
3 En katterig ‘een kater hebbend’ heeft bij Van Dale weer het synoniem katerig.


Referenties
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT), lemma brak (gepubliceerd in 1897).



» Gehoord in de trein: overchecken.
» index


Geplaatst op 15 oktober 2020.

© de 5e Verdieping 2020